De Bazuin
Volle Evangelie Gemeente
Hoogeveen

Download de preek als PDF: Jonathan en de Filistijnen

Jonathan en de Filistijnen

Als het evangelie niet meer persoonlijk is en als wij verzanden in theologie, dan doe ik niet meer mee. Daar voel ik me totaal niet in thuis. Ik kan alleen maar leven als ik mezelf mag zijn. Hoe dan ook; welk seizoen in het jaar dan ook. Dan kom je zoveel mooie dingen tegen die je zelf weer kunt pakken. Vandaag een ouderwets vechtverhaal uit 1 Samuël 13. Flink wat strijd komt er vanmorgen los, daar hebben we het niet zo mee hè? Vechten en strijden en dat soort dingen. Maar dit is een verhaal wat mij heel erg aansprak. Ik ga niet het hele verhaal voorlezen, ik pak er hier en daar wat dingen uit, verschillende verzen uit 1 Sam. 13 en 14. Wat was er toen aan de hand? Het was in een tijd dat Saul koning over Israël was en dat hij geleidelijk aan een beetje vreemd spoor begon te volgen. De Filistijnen waren, zoals gewoonlijk, tegen Israël, en waren tegen hen gelegerd en wilden hen aanvallen. En Samuël had tegen Saul gezegd: je moet op mij wachten, dan gaan we offeren, en daarna ga je winnen. De zevende dag zou Samuël komen, maar hij liet maar op zich wachten…. Tja, maar afspraak is afspraak, en als iemand te laat komt, dan kun je er niet tegen…., en straks gaat het helemaal mis…. Ken je dat soort gedachten? Hij heeft gezegd dat hij zou komen, en nu is hij er nog niet… Dat was in die tijd dus ook al, ergernis om het niet op tijd komen, en ‘wat denken ze wel’…, ‘ik laat me niet voor de gek houden’. Dus op een gegeven moment denkt Saul: wat Samuël kan, dat kan ik ook, waarom zou ik wachten met offeren, dat doe ik zèlf maar. Eigenlijk, door niet te luisteren naar wat er gezegd werd, komt hij zelf, en dat vind ik wel bijzonder, steeds verder van zijn koningschap vandaan. Hij heette nog wel koning, maar hij was het eigenlijk niet meer. Want hij vergat te luisteren, je kan wel zeggen: naar Samuël, en dus naar zijn God. En ondertussen blijft de situatie hetzelfde. Je hebt dan een soort terugtrekkende beweging van God, terwijl je Hem er eigenlijk nog wel officiëel bij betrekt met al je godsdienstige handelingen. O, wat heb ik in het verleden daar last van gehad. Godsdienstig handelen. Je hóórde te bidden, je hóórde bijbel te lezen, je hóórde naar de kerk te gaan, twee keer. Dat deed ik ook allemaal. Ik was een voorbeeldig christen. Maar ondertussen was het van binnen zo ver weg en zo kil en koud. Maar wat tegen was, Filistijnen, geweld, dood, verderf, dat was er nog steeds. Ook in dit verhaal. Er staat nogal wat tegenover Israël (1 Sam. 13:5). Er staat dat de Filistijnen zich verzameld hadden tegen Israël om tegen hen te strijden. Tel maar mee: drieduizend wagens, zesduizend ruiters, voetvolk, even talrijk als het zand aan de oever der zee, zover kan je niet tellen. Dus er was zoveel tegen hen. En ja, wat hadden ze daar tegenover te stellen, tegenover die overmacht aan tegenstand. Nou, zeshonderd man. Tegenover deze getallen? Ik vind dat er nogal wat voorbeelden in de bijbel staan die deze notie hanteren. Er staat zoveel verschrikkelijk veel tegen, dat het je overweldigt, en dat je er eigenlijk niet meer tegenop kan. En dan ga je eigenlijk bij de pakken neer gaat zitten, zeker vanwege de tactiek van de tegenstander, want in vers 17 staat: er trokken plunderaars uit het leger der Filistijnen in drie afdelingen; de ene afdeling sloeg een kant op en de tweede een andere kant en de derde weer een andere kant op, tegen Israël. Plunderaars die van die prikacties houden met maar één doel: dingen die van jou zijn, weg te jatten. Dus je rust en je vrede, je geloof en je hoop, en je liefde en je zekerheden en wat dan ook. Daar gaan ze mee aan de haal. Dat kan zoveel zijn dat er heel weinig van jezelf overblijft; zo weinig van wat je meende te bezitten…., en dat gaat eigenlijk allemaal maar z’n gang. Dan heb je niks aan een Saul, dan heb je niks aan zo’n koning; dan heb je niks aan je geloof; en dingen, waar je heel erg aan hechtte, dat blijkt dan gewoon weg te zijn. Dat stelen ze weg. Zijn er plunderaars? Ja, die zijn er! Dat merk je wel eens hè? Je hebt een leuke dag, de dingen gaan goed, en dan komt er opeens een rotopmerking tussendoor, dan denk je: nou, als ik daar nou op inga, (en bedacht je dat altijd maar: als ik daarop inga, want soms speelt dat al hè, als je zo helder bent en er op ingaat, dan heb je de slag eigenlijk al gewonnen), maar als het je overkomt, en je wordt er in meegenomen, wat raak je dàn veel kwijt. Alle zekerheden en dingen waar je op stond, zijn dan zó weg. Dan krijg je vragen als: waarom moet mij dat nou overkomen en zo…..? Ik heb heel erg genoten, en daar geniet ik nog heel erg van n.a.v. iets verdrietigs wat is gebeurd. Mijn schoonzusje heeft kanker en menselijk gezien kan dat niet genezen. Maar zij zegt, en dat vind ik zo prachtig, ‘mijn geest en mijn ziel zijn gezond en dat blijft zo. En ik hoop mijn lichaam ook nog’. Die volgorde is al prachtig. Dan kan je dingen òf kwijtraken òf rijk zijn. Zij is ze rijk. Wat mij bij haar opvalt, als ik bij haar thuis kom of bel, dan is zij degene die bemoedigt. Zij had een mooi mailtje gestuurd naar een andere schoonzus van me, die momenteel wat depressief is. Maar ze kon gewoon niet uitstaan dat het antwoord dat ze kreeg was: ja, maar jij bent sterk. Dat vond ze zo jammer. Zo van: die is sterk en die niet. Want dan wordt het toch weer die persoonlijke prestatie, die krachtpatser die jij bent in een bepaalde omstandigheid. Waar haal je je kracht vandaan? Ik denk ook dat wij, ook binnen het volle evangelie, met alle mooie gedachten die we geleerd hebben, wel heel erg moeten opletten dat we het Hoofd er bijhouden, Jezus zelf! Er was laatst op het werk iemand die een hele lezing hield, en het was geweldig wat hij over het ‘mens-zijn’ zei. Ik kon bijna met alles instemmen. Dan kun je denken: dat lijkt ons evangelie wel, maar hij zei wel mooie dingen over mens-zijn, maar het was ons evangelie niet. Dat is een zaak van relatie. Binnen een relatie word ik gesterkt. Niet binnen een relatie bèn ik altijd sterk, maar binnen die relatie mag ik ook zwak zijn. Ik merk dat naarmate je dichter bij de Heer komt te staan, dat de vlucht van wat kwaad is, steeds minder gebeurt. Je kan die neiging zo hebben hè. Als er ziekte is, narigheid of negativiteit, dat je je daarvan terugtrekt, want dat voelt ongemakkelijk. Het is lekkerder als je met mooie, leuke en grappige, aardige, overwinnende dingen bezig kan zijn, en dàt met elkaar kan delen. En dat andere? Dat moet je dan vertellen. Dat is ook zo iets. Móet je wat zeggen? Of ga je een weg met de Heer die jij maar gewoon gáát. Want daar gaat dit verhaal eigenlijk over. Maar eerst nog wat anders. In dit verhaal staat iets heel opmerkelijks, dat er in Israël geen smeden te vinden waren. Er was geen smid in Israël, want de Filistijnen, vers 19, hadden gezegd: de Hebreeën mogen zich geen zwaarden of speren maken. Dus waren ze er niet. Ze mochten van de Filistijnen geen wapens hebben, dus hadden ze ze niet. Dat is toch raar? Als de vijand, de duivel zegt: ik vind dat jullie je niet mogen wapenen tegen alle ongein die ik verzin, nou, dan doen we dat maar niet hè…., want dan wordt hij misschien boos, offe, het staan hem niet aan, en dan wordt hij nòg bozer op ons, dan valt hij nog meer aan…. De vijand bepaalt dus waarmee ik mij mag wapenen….? Als het gaat om wapenen dan is het eigenlijk gewoon dat ik me de dingen aantrek die Jezus tegen me zegt. Met Zijn woorden bekleed ik me. Dat is Zijn leven, en dat is heel dichtbij. Wat Hij tegen me zegt, dat is mijn waarheid, dat hoeft de ander ook nog niet te aanvaarden, maar dat heeft Hij tegen me gezegd, dat hebben wij samen, en dat is een beleven. Want er is zo’n behoefte aan dat Jezus, en de Vader, gewoon heel erg dichtbij zijn, hier en nu. Ik hoor en lees de laatste weken opeens dat de komst van Jezus zeer nabij is, binnen 25 jaar. Dat schiet dus lekker op, over 25 jaar komt Hij…. Dus ga maar naar buiten, er zijn nu teveel wolken, maar zie Hem op een wolk komen binnen nu en 25 jaar….. Maar zelf denk ik: waarom zou Hij dat zo lang uitstellen? Waarom pas over 25 jaar? Als Hij zegt: Ik wil gewoon bij je zijn, dan is dat woordje ‘kom’ (van een vorige boodschap) wel toepasselijk. Kom dan, heel gewoon jij bij Mij en Ik bij jou! Ik wil gewoon dat jij, waar Ik ben, jij daar ook bent! Daarmee bedoelt Hij niet dat Hij hoopt dat je snel gaat ontslapen, toch? Maar: Ik wil gewoon met jou samen zijn. Je maakt Me er zielsgelukkig mee als wij samen kunnen optrekken. Als ik me daarmee wapen, en dat zijn geen wapenen van geweld en van negativiteit, maar dat is aandoen wat een ander in liefde tot me spreekt. Dat merk ik ook steeds meer met bidden. Bidden is voor mij steeds meer geworden dat ik mij openstel voor de dingen die de Heer graag aan me vertellen wil. Dat er ruimte is voor woorden zoals Hij ze zegt, zoals Hij ze spreekt. Communicatie. Er waren maar twee mensen met zwaard en speer, dat waren Saul en Jonathan, en alle anderen hadden niets. En als ze wat te slijpen hadden, dan moesten ze naar de Filistijnen, die wilden dan wel een bijltje of dat soort dingen voor hen slijpen. Dus geen zwaarden en speren, dat deden ze niet. Het verhaal gaat verder in hoofdstuk 14. Jonathan zegt tegen z’n wapendrager: kom, laten we oversteken naar de wachtpost van de Filistijnen aan gindse zijde. Hij vertelde het maar niet aan pa. Dat is wel verstandig, sommige dingen kun je maar beter niet vertellen. Dat is jouw geheim. Daar mag jij zorgvuldig en zuinig op zijn, en dat gaat een ander soms net eventjes helemaal niks aan. Het is goed als je geheimen goed kan bewaren, en dat wat op je hart is, ook niet teveel afhankelijk maakt van of de hele wereld dat wel goed vindt. Dat kan het ook zijn hè? Dat altijd iedereen het eerst moet bevestigen voordat jij zelf stappen onderneemt. Maar als je zelf wandelen wilt, dan ga je zèlf wandelen. Het is nogal wat: kom, laten we oversteken naar de wachtpost der Filistijnen. Als hij het aan z’n vader zou gezegd hebben, zou hij zeggen dat niet te doen. Zeker niet in je eentje. Weet je wel hoeveel van die vijanden er zijn? Hoeveel er tegen jou zijn? En jij gaat oversteken? Dan staat er, het is maar gewoon een vertaling hoor, maar het treft me wel als ik zoiets lees, in vers 2: Saul zat nu aan de grens van…. Saul had z’n grens zo’n beetje bereikt, de grens van z’n mogelijkheden. De grens van z’n kunnen. Hij had gezien dat het eigenlijk niet lukte. Maar hij zat aan z’n grens. Daar kwam hij ook niet verder mee. Jonathan ging dus oversteken. Dat vind ik ook een mooi woord: ‘de oversteek nemen’. Dat zeggen later de Filistijnen ook. Ze noemen de Hebreeërs ‘de overstekers’, die het aandurven onze kant op te komen. Want eigenlijk zei hij tegen z’n wapendrager: we kunnen wel wachten tot de Filistijnen komen, maar we kunnen ook naar de Filistijnen gaan! En die uitdrukking kennen we nog hè? Laten we samen eens naar de Filistijnen gaan….Dan komt er opeens een heel ander licht op. Als dat straks aan het eind ook de conclusie is, ja, we gaan samen naar de Filistijnen…., dan ben ik, geloof ik wel gelukkig. We gaan naar de Filistijnen. Heel veel mensen zitten passief te wachten totdat de Filistijnen over hùn komen hoor. Wat zou er allemaal kunnen gebeuren? En dat is heel wat! Dat valt soms niet te bedenken wat er nog meer bij kan. Hfdst. 14:4. Nou moet Jonathan tussen bergpassen oversteken, en daar staat de wachtpost van de Filistijnen, en aan weerszijden was een rotspunt, helaas heb ik de betekenis van die namen, Bozez en Sene, niet kunnen achterhalen. Maar hij moet tussen twee rotspunten door, het is dus heel nauw gemaakt, en daar staat een wachtpost. Nou, dan kun je er niet langs. Dan kun je wel een oversteker zijn, maar je kan er niet langs. De ene punt stond als een zuil tegenover Michmas, de andere tegenover Geba. Twee zuilen en een wachtpost, en jij hebt besloten om daar heen te gaan. Dan zegt Jonathan tegen z’n wapendrager: Kom, laten we oversteken naar de wachtpost van deze onbesnedenen. Hij typeert hen, het zijn onbesnedenen; zij horen niet bij zijn God. Het staat voor àlles wat vijandig is, en rooft en steelt, liegt en bedriegt en je afpakt. Maar wij gaan oversteken! Wat ik ook wel boeiend vind is, dat er staat: Misschien zal de Heer voor ons handelen. Dat ‘misschien’. Het zou toch mooier zijn als daar ‘zeker’ staat. Maar voor mij even niet. Die enorme uitspraken, die mensen soms doen op momenten als het heel erg goed gaat: het zal zeker dit…, en het zal zeker dat… Misschien, en ondanks dit misschien toch gaan wandelen. Dat is net zoiets als die drie mannen bij de vurige oven. Zij zeiden: Nou koning, het zij u bekend dat wij niet naar u gaan luisteren. Als God in staat is ons te bevrijden uit het vuur, dan doet Hij dat, en als Hij het niet kan, dan blijven we ook achter God aangaan. Dat is zóveel rijker dan: ‘er zal dit en er zal dat’…. Misschien gaat dit gebeuren, want God kan evengoed verlossen door weinigen als door velen. Wat vind ik dat belangrijk en prachtig als je zó gelooft. Is samen bidden voor iets dan niets waard? Ja, zeker is dat wat waard. Natuurlijk is het prachtig als je de handen ineen slaat. Maar dat principe van die persoonlijke God, dat vind ik zó mooi, want dan breng je het één op één terug, jij in je relatie met jouw God. Wat is dat waard? Dan maak je het heel dichtbij. Dan maak je het ook persoonlijk. Toen Wietske, mijn schoonzus, bericht kreeg dat ze kanker had en dat het er ernstig uitzag, kreeg ze van een paar mensen het advies: ‘ga maar naar Jan Zijlstra’. En wat zei ze toen? Och, als de Heer dan toch op weg is naar Leiderdorp, dan wil Hij ook wel even bij mij langskomen. Dat vind ik gaaf! Ren niet hierheen, ren niet daarheen…. Je hebt een persoonlijke God, die persoonlijk voor je zorgen wil. Jezus heeft er voor gewaarschuwd hoor! Het is hier…! Het is daar….! Loop daar achteraan en loop achter dié beweging aan…, en ondertussen jezelf kwijtraken. En maar rennen en maar vliegen en je best doen….En nog beter je best doen en nóg meer. Want misschien wil God dan iets doen. Maar God wil gewoon voor jezèlf zorgen, in jouw omstandigheid, in jouw leven. Dat zit zo hoog bij Hem, met intense liefde voor jou zèlf. En dan kom je terug één op één, dan denk je: ja, God kan net zo goed verlossen door weinigen als door velen. Dus hij was helemaal niet bezig met het tellen van de tegenstander; en wat misschien net zo indrukwekkend was dat hij ook niet aan het tellen was of er wel voldoende medestanders aan zijn eigen kant zaten. Het was zijn eigen persoonlijk geloof, en daarin nam hij z’n wapendrager mee. Dat is wèl belangrijk, dat je meeneemt wat essentiëel is. Dan staat hier: Zijn wapendrager zegt tegen hem, doe al wat uw hart begeert; ga uw gang, ik ben met u wat ook uw hart begeert. Hij zegt letterlijk: Ik volg jouw hart. Dat vind ik veel mooier. Ik volg jouw hart. Het is een zaak van je hart, van je innerlijk, van je wezen. En dat volg ik. Dat kàn ik ook volgen. En het bijzondere is, dat je er op twee manieren naar kan kijken, die volgens mij allebei wel kloppen. Jezus gaat vooraan, en ik draag Zijn wapens, Zijn woorden. Maar tegelijkertijd is ook waar, dat ik er op uittrek en dat Hij mijn wapens draagt. En dat Hij datgene aan mij meegeeft, en mij ondersteunt in de keuzes die ik gemaakt heb. Nou, zegt Jonathan, het volgende plan. Vers 8: Wij steken naar die mannen over en vertonen ons aan hen. Dat staat in de grondtekst ook veel duidelijker: wij onthullen ons aan hen. Dat is mooi hè? Wij laten gewoon onszelf zien. Wij laten de relatie Vader-mens zien. Die onthulling. Dat is in principe onze overwinning. Als ze tegen ons zeggen: blijf staan, tot wij bij u komen, dan blijven we staan waar we zijn en klimmen niet tot hen op; maar indien ze zeggen: klim tot ons op, dan zullen we opklimmen, want dan heeft de Heer hen in onze macht gegeven. Dit zal voor ons het teken zijn. Dat is wel een lelijk teken, je kan het beter andersom zeggen, want als ze naar je toe komen dan kun je nog altijd als een haas er vandoor gaan, toch? Je moet ook wel een beetje kiezen voor save…! Dat ken ik uit mijn eigen leven nog wel. Van alle woorden die geweest zijn vanmorgen, denk ik dat ik nog het meest mezelf herkende in dat kinderliedje, wat we gezongen hebben, de angsthaas. Ik had zo’n hekel aan ruzie, herrie en trammelant. Daar vluchtte ik voor weg. Dat ging gepaard met narigheid, dat maakte ik thuis ook mee. Politie kwam over de vloer die m’n broer aftuigde en dat soort dingen. Dat was vreselijk, daar wilde ik bij weg, maar ja, waar moest ik heen? M’n tuin was m’n grootste toevluchtsoord. Dat kun je je waarschijnlijk wel voorstellen. Daar was ik met mezelf, en niet alleen met m’n vreugde hoor, maar ook met m’n verdriet. Ik wilde ergens bij weg. Aan de ene kant kun je zeggen: het is ook je sterke kant, dat je niet van conflicten houdt. Aan de andere kant is het soms ook heel erg goed om het conflict op de goeie manier aan te gaan. Om kwaad te worden…., maar dan wel goed kwaad! Want dan blijft het goeie over, in elk geval in jezelf. Dat zijn van die dingen die je gaat leren. Maar weglopen voor wat naar je toe komt? Nee, ik klim op! Maar man, denk toch eens even na, als je opklimt kunnen ze je wel twintig keer met één zo’n steen aanvallen en weg ben je! Dus waarom kies je nou voor die moeilijke weg? Ik denk dat dat komt, omdat het niet meer uitmaakt. Als God mèt je is, dan is Hij echt met je. Hij is bij je, dat heeft Hij toegezegd. Hij houdt van je. Hij omgeeft je van achteren en van voren, staat ergens in de Psalmen. Hij legt Zijn hand op je. En ze vertonen zich. Vers 11: Toen zij beiden zich aan de wachtpost der Filistijnen vertoonden, zeiden de Filistijnen: Zie, Hebreeën komen tevoorschijn uit de holen waarin zij zich verborgen hadden. Verstoppertje spelen dus; altijd je identiteit wegstoppen. Wat deed je er toe? Wat stel jij nou helemaal voor? Nou komen ze warempel tevoorschijn. Ze zeggen er net niet bij: we zijn gelukkig maar met ons tweeën, wat ze waarschijnlijk wel gedacht hadden. Er kwam niet een heel leger, maar twee van die onnozele mannetjes. Vers 12: De mannen van de wachtpost riepen: Klimt tot ons op, dan zullen wij u leren. Dat is een leuke leer die je dan krijgt. ‘We zullen je leren’, die uitdrukking kennen we wel hè? Maar het omgekeerde was waar. Zij zeiden dat ze hùn zouden leren, maar Jonathan was hard op weg om hùn een lesje te leren. Dan zegt Jonathan tot zijn wapendrager: Klim achter mij op, want de Here heeft hen in de macht van Israël gegeven. Je kan het haast voor je zien gebeuren, vers 13: Toen klom Jonathan op handen en voeten naar boven, met zijn wapendrager achter zich aan. En zij werden door Jonathan neergeveld en zijn wapendrager maakte hen af achter hem. Hoezo neergeveld? Door Jonathan met blote handen? En de wapendrager maakt het af? Wat deed hij? Nou, het enige wat hij deed was tevoorschijn komen. Door zèlf tevoorschijn te komen in zijn relatie met God, ha d de vijand het niet meer. In de eerste slag waren er zo’n twintig mensen omver gekegeld en later ging de rest. Wel even los van het beeld van die mensen hè? Want ik heb zelf niks met die bloedige verhalen, waarin de ene mens de ander vermoordt omdat je het samen niet eens bent. Maar plaats dit in de geestelijke wereld, waar je tegenover staat. Het enige wat ze deden was opklimmen, aan de hand van het feit dat God met hen was. Niet die andere dingen, zoals: het zal wel meevallen, het zullen er wel niet zoveel zijn…. Al die verhalen over dat het misschien minder erg is dan je gehoopt had, daar schiet je helemaal niets mee op. Want soms is het nog veel erger dan je gedacht had. Ik heb wel eens gehoord dat mensen zeggen: het lijkt wel alsof de boze er op uit is om het mij moeilijk te maken. Dat is veel te zwak gesteld. Dat lijkt niet zo, maar dat is zo! Er is een tegenstander die je het leven niet gunt. En er is een God die zegt: Ik wil dat je leeft! Dat staat tegenover elkaar. En wat vertegenwoordig ik? Wat haal ik naar me toe, wat haal ik naar binnen in mijn bestaan. De wapendrager maakt het af. Hoe werkt dat dan? Want een vijand laten terugdeinzen is één, maar iets afmaken…., ik denk dat het heel belangrijk is, en noem het dan maar even de strijd, dat je die voltooit. Heb je wel eens gemerkt dat sommige dingen steeds weer terugkomen; je wilt er geen last van hebben, maar van specifieke dingen heb je steeds opnieuw last. Uitgerekend jij! Nou, dan kan dàt het punt zijn, dat het nooit goed afgewerkt is. Heel vroeger, ik ben nog van de z.g. Van de Brink generatie, maar br. v.d. Brink zei ooit een keer: als je ooit een vijand de deur uit hebt gemept, dan is het belangrijk dat je ook een nieuw slot op de deur doet. Anders hebben ze een sleutel en komen ze zó weer binnen. Ik denk dat dit te maken heeft met de vernieuwing van denken, en zó een relatie aangaan. Zó de genegenheid van God binnenhalen en je je daar eigen mee maken. Zo persoonlijk daar deel aan hebben. Sommige mensen kunnen na jaren nog steeds niet accepteren dat zij waardevol zijn. Dan gaan ze zich meten met de ander. Nou, dat verlies je altijd, want je bènt die ander niet! Jij bent jij, en de Heer houdt van jou met jouw identiteit, met jouw persoonlijkheid. Dus doe dat nou niet. Investeer en haal naar binnen wat Hij tegen je zegt. Ergens staat: schrijf dat op je hart. En ik denk dat het heel belangrijk is, dat je die genegenheid naar binnen haalt. Het verhaal gaat nog even door. En het leuke vind ik, dat door de overwinning van Jonathan de andere Israëlieten opeens veel moed krijgen. Ik zie het volgende eigenlijk als een steeds terugkerend patroon in de bijbel: je hebt degene die de moed grijpen om dingen te doen, en je hebt de club z.g. ‘angsthazen’. Die durven niet meer. Denk aan het verhaal van David en Goliath. Elke dag kwam dat leger weer opdraven, allang niet vrolijk meer. En dan hieven ze de strijdkreet aan, dan kwam Goliath even, en dan sloegen ze op de vlucht. Verder gebeurt er ook niets hoor. Goliath heeft nooit gevochten, maar ze sloegen wel elke keer op de vlucht, want hij had een geweldige grote bek en een groot postuur. Dus dan gingen ze weg. Maar David is totaal niet geïmponeerd, hij kijkt naar andere dingen. Van zulke mensen hoor je ook nooit de aantallen, de lengte en het gewicht… Zij zijn daar niet mee bezig. Zij zijn bezig met hun God en hen zelf, en datgene wat God lief is. Maar als zo’n eenling de overwinning behaalt, dan zie je opeens dat de rest volop ruimte krijgt. Dan grijpen ze moed en met elkaar verslaan ze de vijand. Niet zo van: wat een zwakkelingen, nu durf je ook wel….Nee, het is prachtig dat je in gang kan zetten waar een ander helemaal blij van wordt en opeens ook moed krijgt. Zelfs overlopers, die de kant hadden gekozen van de Filistijnen, kwamen toch maar weer terug bij het volk Israël. Ze dachten: daar horen wij eigenlijk toch thuis. Je legt dus een loper uit, doet ramen en deuren wijd open voor mensen die het niet durfden. Er is al zo vaak afgegeven op iemand die het verkeerd deed…, het niet durfde…, een verkeerde zienswijze had… etc. Als wij het wèl goed zien, wat heeft de ander daar dan veel profijt van. Wat baan je dan een weg. Wat komt daar dan een leven uit tevoorschijn. Dan gaat alle veroordeling er uit. Het is allemaal zo prachtig gegaan, maar nu had Saul zoiets geks gedaan. Hij had weer z’n koningschap misbruikt, want hij had een vervloeking uitgesproken, vers 24: Vervloekt is de man, die spijs eet vóór de avond en voordat ik mij op mijn vijanden gewroken heb. Daarom gebruikte niemand van het volk enig voedsel. Dat lijkt me ook wel logisch, als je gaat vechten, dan ga je niet eerst eten. Nee, eerst de overwinning behalen en dan eten. Raar hè? Maar weet je dat hartstikke veel christenen hetzelfde doen? Eerst dingen bewijzen, dat eerst goed doen….? Ik kan toch niet bidden, want ik heb dingen verkeerd gedaan. Dat is raar. Het is heel erg raar dat dingen eerst goed moeten zijn. En het gekke is dat dit zo werkt in alle religies. Eerst moet je je bewijzen, eerst moet je je aan je verplichtingen voldaan hebben. En als je dàt gedaan hebt, dan is God misschien wel bereid om van jou te gaan houden. Je moet bidden…., je moet vasten…., je moet een bepaalde richting uit…., en dan misschien, misschien gaat Hij er dan aan voldoen. Wat is dat nou? Wil je God tot andere gedachten bewegen? Kom op zeg! Hij denkt tòch al goed, dus daar krijg je Hem niet in mee. Maar Saul had het wèl gezegd. En wat doet Jonathan? Die wist daar niks van, vers 27, en hij ziet honing, strekt zijn stok uit en doopt de punt in de honingraat. Hij stopt de honing in zijn mond en zijn ogen stonden weer helemaal helder, die van jullie niet. Ja, zeggen ze, maar je pa heeft ons met een vloek verboden om daarvan te eten, en als je er wel van eet, dan ga jij dood. Ja, zegt Jonathan, maar mijn ogen staan helder! Op een gegeven moment merken ze dat er wat scheef is, en gaan ze dat uitzoeken, en wie komt er dan als grote schuldige er uit? Jonathan, want hij heeft het fout gedaan. Nou, en dan hebben we zo onze regels, onze religie, en dan ben je veroordeeld en ga je er aan. Dat is ook wel bekend hè? Dat religieuze veroordeelt zo snel. Als je je niet aan de regels houdt, dan deug je niet. Je krijgt dan zoveel tegenstand. Saul zegt dus ook: je hebt het gedaan, dus je moet sterven. Leuk hè, zo’n pa? Als je niet voldaan hebt dan gaat je kop eraf. En dan zegt het volk: je blijft van Jonathan af. Dat vind ik zó mooi. Hij heeft zo’n grote overwinning behaald door te vertrouwen op z’n God, en zou je hem nou doden? Dat laten wij niet gebeuren. Prachtig! Jonathan redt het hele volk, en het hele volk redt Jonathan. Ik geloof dat het zó werkt. Op die manier. Dat je ruimte verschaft voor de één èn voor de ander. Ik denk dat het zo prachtig is dat wij de houding van ‘maar teruglopen’ inruilen voor: we gaan niet overdrijven en niet met grote uitspraken rondlopen, maar gewoon lopen met de Heer aan onze kant, de kant op waar wij horen. En als iemand verbiedt dat ik me met die woorden mag wapenen, dan doe ik dat wel, want die iemand heeft het toevallig niet voor het zeggen, mijn God wèl! Hij wil mij daar zó mee zegenen, zó mee helpen in het voortgaan. Nou, dan gaan we een heel boeiend leven tegemoet. Hoe dan ook! Wàt je dan ook tegenkomt. De Heer is nabij! Leef je daarin uit! En ga maar lekker naar de Filistijnen!

Jan Fluit d.d. 31-10-2010

Alle preken