De Bazuin
Volle Evangelie Gemeente
Hoogeveen

Download de preek als PDF: Psalm 27

Psalm 27

lk wil met jullie een beetje wandelen door Psalm 27. Ik ga het eerst helemaal lezen en daarna ga ik vers voor vers er doorheen. Bij de ene tekst zal ik wat meer stil staan dan bij de andere.

De Heer is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? De Heer is mijn levensveste, voor wie zou ik vetvaard zijn? Toen boosdoeners op mij afkwamen om mijn vlees te eten — mijn tegenstanders en mijn vijanden — zijn zij zelf gestruikeld en gevallen. Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet; en al verheft zich een krijg tegen mij, nochtans blijf ik vertrouwen. Eén ding heb ik van de Heer gevraagd, dit zoek ik: te verblijven in het huis des Heren, al de dagen van mijn leven, om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen, en om te onderzoeken in zijn tempel. Want Hij verbergt mij in zijn hut ten dage des kwaads, Hij verbergt mij in het verborgene van zijn tent, Hij plaatst mij hoog op een rots. En nu heft mijn hoofd zich op boven mijn vijanden rondom mij; daarom wil ik in zijn tent offeren offers met geschal, ik wil zingen, ja psalmzingen de Heer, hoe ik luide roep, wees mij genadig en antwoordt mij. Van Uwentwege zegt mijn hart: Zoekt mijn aangezicht. Maar ik zoek uw aangezicht, Heer. Verberg uw aangezicht niet voor mij, wijs uw knecht niet af in toorn. Gij waart mijn hulp; verwerp mij niet en verlaat mij niet, o God van mijn heil. Al hebben mijn vader en moeder mij verlaten, toch neemt de Heer mij aan. Onderwijs mij, Heer, uw weg en leidt mij op een effen pad om mijn belagers wil; geef mij niet prijs aan de lust van mijn tegenstanders, want valse getuigen staan tegen mij op, en hij die geweld blaast. O, als ik niet had geloofd des Heren goedheid te zullen zien in het land der levenden! Wacht op de Heer, wees sterk, uw hart zij onversaagd; ja wacht op de Heer.

Dit is een prachtige psalm, een geweldige psalm; het is eigenlijk mijn getuigenis, mijn belijdenis. Hier wil ik gewoon wat over zeggen. We gaan dus wandelen door die psalm. We kijken naar de kleuren, en hier en daar pluk ik wat bloemetjes uit een tekst vandaan. Het is goed om te bedenken, dat, wat ik nu gelezen hebt, wóórden zijn. Toevallig zijn dat woorden uit de NBG-vertaling van 1951, maar het hadden ook enige tientallen andere vertalingen kunnen zijn. Of in allerlei andere talen. Het gaat dus niet zomaar om de woorden, maar het gaat om hét Woord! Dat is iets anders. Want het Woord van God is niet omgebogen naar een Godsbeeld dat je van vroeger had, of naar een leer, of naar een dogma, zoals vertalingen dat vaak wél zijn; of naar een interpretatie. Maar het wezen van God zuiver weergegeven. Woorden zijn uitingen van gedachten, zijn uitingen van geest. Het is daarom een zoektocht om in die woorden, die ik nu net gelezen heb, om de gedachten vanuit de Geest van God te vinden. Om tussen de regels door te lezen; om wie God is, werkelijk te leren kennen. Daarom hebben wij Zijn Geest gekregen. Dezelfde Geest door Wie de woorden duizenden jaren bewaard zijn gebleven; om ze te kunnen ontdoen van de franje die er in de loop van de eeuwen omheen is gemaakt. En om de kern, waar het om gaat, te kunnen begrijpen in ons leven van alledag. Want dáár gaat het om, dat die woorden in ons léven worden, in ons leven van alledag.

Vers 1. De Heer is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? De Heer is mijn levensveste, voor wie zou ik vervaard zijn?
Je moet je even de setting voorstellen waarin deze psalm geschreven is. Een psalm van David, hij was in die periode op de vlucht. Saul en zijn mannen zaten achter hem aan; hij was een bedreiging voor het koningschap en een bedreiging voor Saul, die hem kwijt wilde; dus hij moest vluchten. Ook z'n ouders hadden hem in de steek gelaten en de kant van Saul gekozen. En hij moest op de vlucht. Het is een herdersjongen, dus hij zal ergens in de woestijn of op het platteland, waar hij de weg goed kende, wel een schuilplaats hebben gevonden. Een grot, of iets waar hij zich kon verbergen, waar hij kon schuilen; en waar hij hoopte dat hij niet gevonden zou worden. Want die angst had hij wel, dat als hij gevonden zou worden, wat er dan met hem zou gebeuren.. Dit is dus de settting waarin deze psalm staat; waarin hij dat gebed, want dat was het eigenlijk, gezegd heeft. Hij begint met: De Heer is mijn licht en mijn heil. Hij begint met een getuigenis. Hij begint met z'n belijdenis. Hij begint niet met: "o, wat heb ik het moeilijk, en iedereen zit achter me aan.." Nee, hij begint met te zeggen: "Heer, U bent er, U bent mijn licht en mijn heil" Dat is een prachtig begin en dat zet de toon voor dat gebed. Niet meer bang zijn. We zingen dat ook in een kinderliedje: 'wees niet bang, wees niet bang, lk ken je bij je naam'. David begint niet met: 'de Heer is mijn kracht en mijn sterkte'; je kent dat wel: "met mijn God ben ik overwinnaar, ik kom er door.. Maar hij begint hier met: "U bent mijn licht en mijn heil, U bent mijn redding, en U bent mijn behoud". Want het wordt licht in je leven, en als het licht wordt in je leven, krijg je zicht, krijg je ruimte, dan zie je om je heen waar je bent en waar je heen gaat. En je kunt jezelf zien in het licht van de Vader, en dat is een warm en een mild licht. Natuurlijk kunnen er nog best situaties zijn, en die zijn er, ik heb er zelf mee te maken, die je angst aanjagen. Maar ten diepste ben je in Hem verborgen, ben je in Hem volkomen veilig. Want Hij is ons heil, ons behoud en onze redding. Besef ook dat deze psalm heel persoonlijk is. De Heer is ons licht, ons heil, en onze redding, voor wie zouden wij dan vrezen? Nee, dat zegt hij niet! Het is 'mijn licht', mijn heil, mijn redding! Het gaat over jou! Betrek het op jezelf. Dat is dan tegelijkertijd ook een vraag. Is dat zo voor jou? Is de Heer in elke situatie mijn licht, mijn heil, mijn redding, mijn levensveste? Dan kun je haast niet begrijpen dat er nog grote groepen mensen zijn die kunnen geloven in een God voor wie je moet vrezen. Dat er mensen zijn die denken dat er een God is die straft, voor wie je bang moet zijn, en met Wie je nooit weet waar je aan toe bent. De Heer is mijn levensveste. In een andere vertaling staat: Hij is de toevlucht van mijn leven. Daar begint David mee, met z'n getuigenis en belijdenis: "Dit is wat ik geloof!" Wat er ook gebeurt, dit is het wat ik geloof!

Vers 2. Toen boosdoeners op mij afkwamen om mijn vlees te eten — mijn tegenstanders en mijn vijanden — zijn zij zelf gestruikeld en gevallen.
Boosdoeners. Nou, die zijn er. Er is een echte letterlijke vertaling in de grondtekst, waar een heel ander woord staat voor het woord 'boosdoeners', daar staat het woord: 'stukmakers'. En dat is het wezen van de boze. Alles kapot maken wat heel is; alles stuk maken wat één is, en proberen te verdelen; in jezelf, in je ziel, in je hart; maar ook tussen mensen, en tussen God en de mensen. Uit elkaar proberen te trekken, als het maar niet één is. Kapot maken. En altijd in relaties tussen mensen, in huwelijken, in vriendschappen, in collegiale kontakten, bij buren, noem het maar op..... Daar is een herstelproces voor nodig. We maken het in alle situaties mee, in het klein en in het groot. Soms gaat het door middel van mensen; soms word je rechtstreeks aangevallen uit de geestelijke wereld. Het kan door omstandigheden zijn via zorgen, of via ziekten. Toen die stukmakers op me afkwamen, toen ze me aanvielen.... Eigenlijk staat er: toen boosdoeners gemeenschap met mij zochten.. Ja, ze proberen kontakt te maken met het intiemste van jouw wezen! Tot in de kern van jouw bestaan proberen ze je kapot te maken. En je wordt er niet van gevrijwaard. Als je denkt: 'nou, dat overkomt mij niet'.. Dat is niet waar, want je wordt er wél mee geconfronteerd. Dat kan in het klein en in het groot zijn. Het evangelie is geen vrijgeleide dat je niks overkomt, of dat je niet wordt geconfronteerd met nare situaties.... Maar het punt is: 'hoe ga je er mee om?' Wat doe je er mee als je in zo'n situatie komt? Wat doe je als zo'n stukmaker op je af komt? Wat doe je dan? Is het voor jou nog een realiteit dat er een tegenstander is? Dat de boze er is, dat er boze geesten zijn die jouw leven proberen stuk te maken, en die jouw relatie met anderen proberen stuk te maken? Is het voor jou realiteit dat je vijanden hebt? En met vijanden bedoel ik niet: 'mensen'. Daar gaat het niet over. Dan doet David een mooie constatering. Toen ze op me af kwamen, zijn ze zelf gestruikeld en gevallen. Er staat eigenlijk: 'door hun hoeven, hun enkels gezakt'. Ze lijken sterk en krachtig, maar uiteindelijk blijken ze niet bestand tegen het licht waarin jij bent Er staat ergens een tekst: God bewoont een ontoegankelijk licht. Er wordt dan heel vaak gezegd en uitgelegd: 'ja, daar woont God, en daar kun je dus niet bijkomen'. Maar dat ontoegankelijke licht is voor de boze, dié kan er niet komen. Wij wonen daar! Voor ons is dat niet ontoegankelijk, wij zijn dat licht! Wij wonen in dat licht van God! Maar de boze kan er uiteindelijk niet bij komen. Dat betekent niet dat je niet ziek kunt worden, maar de kern van jouw bestaan blijft uiteindelijk overeind.

Vers 3 Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet; al verheft zich een krijg tegen mij, nochtans blijf ik vertrouwen.
In vers 2 hebben we het over die boosdoeners gehad en wat er mee gebeurt, ze zakken door hun hoeven, ze zijn zelf gestruikeld en gevallen. In vers 3 gaat het erom hoe ik daar zélf onder blijf; hoe blijf ik in die situatie overeind als die boosdoeners op mij afkomen. Dat je kunt blijven vertrouwen, ook in tegenstand, ook in druk, ook in situaties die je niet wilt. Dat kán omdat je God kent, en God jou kent. De situaties, die op je afkomen, komen niet van Hem, die komen nooit van God, onthoudt dat goed!! Het slechte komt nooit van God. We hebben ooit eens een liedje gehad: 'alle moeite neemt Hij weg'; nou, mooi niet hoor! Dat is niet zo, Hij neemt niet alle moeite weg, die moeite is er soms, maar uiteindelijk draagt Hij jou er wel doorheen. Dan staat er in Psalm 23: Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, maar het gaat er om dat U dan bij me bent, en dat Uw stok en Uw staf mij vertroosten. Die duistere dalen zijn er, maar na zo'n duister dal komt er ook weer een bergtop, waar je op komt.

Vers 4 Eén ding heb ik van de Heer gevraagd, dit zoek ik: te verblijven in het huis des Heren al de dagen van mijn leven, om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen en om te onderzoeken in zijn tempel.
Dit is voor mij de kerntekst van deze psalm. Eigenlijk waar het om gaat! Eén ding heb ik van de Heer gevraagd.. Stel je even de situatie voor waarin David zit. Hij is op de vlucht, hij heeft angst om zijn leven. In een koude grot, midden in de nacht, helemaal alleen. En wat vraagt hij dan? 'Heer, ik wil bij U wonen!' Hij vraagt niet: 'Heer, haal me uit deze situatie'. Of: zorg dat het weer goed wordt met Saul; of: dat ik weer m'n positie terug krijg, of: dat het weer goed met me gaat. Nee, dat vraagt hij allemaal niet. Mag hij dat dan niet vragen? Ja, natuurlijk had hij dat ook mogen vragen. Jezus zegt toch ook: 'vraag wat je maar wil, want het zal je geworden' Nou, hoe dat precies zit, weet ik niet, want ik vraag ook wel eens wat en dat geword mij niet altijd. Daar heb ik niet altijd antwoorden op. Maar David is heel duidelijk, één ding: om te wonen in het huis des Heren alle dagen van mijn leven, en om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen. Dat woord liefelijkheid moet je eens even op je tong laten rollen, dat woord moet je gewoon proeven. Hij zegt niet dat hij wil onderzoeken en aanschouwen de macht van God, de majesteit van God en de kracht van God. Ook niet Zijn barmhartigheid, Zijn trouw of Zijn liefde. Hij heeft het over de liefelijkheid. Voor mij zit daar alles in. Dat gaat haast nog een tandje verder dan die liefde van God. Daar zit tederheid in, een tedere omhelzing van God om jou en om mij heen. Dié liefelijkheid wil ik zien. En waar wil je dat zien? In een huis van God, in de tempel. Wat is de tempel? Waar is die tempel? Dat zijn wij! Weet je dan niet dat je een tempel van de Geest bent, schrijft Paulus. Die tempel, en dat huis van God, dat zijn wij; dat zijn de mensen in wie God woont. En om dáár de liefelijkheid van God te aanschouwen; in elkaar, zoek je dat? Zie je in elkaar die liefelijkheid, die tederheid, die barmhartigheid, en die trouw van God. Vind je die in elkaar? En om dat te onderzoeken in Zijn tempel. Want om die liefelijkheid te onderzoeken, dat te ontdekken... haal dat bij elkaar naar boven. Stimuleer elkaar daarin. Dat is een opdracht die zo diep gaat, die gaat zé ver. Dat is zo prachtig. Maar wat nog mooier staat in de Naardense vertaling in dat stukje: om te onderzoeken in Zijn tempel... , daar staat: om de ochtend te zien gloren in Zijn tempel. Dat gaat nog een stap verder; misschien wel twee stappen verder. Als de bijbel het over de ochtend heeft, dan gaat het altijd over het aanbreken van een nieuw tijdperk, van een nieuwe creatie, van een nieuwe schepping. Als het over de ochtend gaat, dan gaat het dâérover, denk maar aan het Genesisverhaal: het was avond geworden en het werd ochtend; en God begint iets nieuws te creëren; iets nieuws te scheppen. En als David het hier heeft over de 'ochtend te zien gloren in Zijn tempel, als je dát wilt onderzoeken, dan gaat het over de ochtend van de dag des Heren. En wat is de dag des Heren? Dat is: Zijn komst in ons! De ontwikkeling van de Christus in ons leven. Er wordt heel veel gesproken over de wederkomst, en dan mag je er best over denken wat je wil, maar het gaat er om dat het wezen van de Vader uiteindelijk volkomen zichtbaar wordt in ons leven. Dat je dát onderzoekt! Dat het ochtend wordt en dat het middag wordt en dat het gaat stralen tot aan die volle dag. Dat is uiteindelijk onze opdracht! Dát is de opdracht van de gemeente van Jezus Christus. Dan heb ik het niet alleen over het clubje hier, maar over de verzamelde gemeente van onze Heer. Dat vind ik geweldig, daar raak je niet over uitgedacht, en ook niet over uitgepraat.

Vers 5. Want Hij bergt mij in zijn hut ten dage des kwaads, Hij verbergt mij in het verborgene van zijn tent, Hij plaatst mij hoog op een rots.
Ja, Hij verbergt mij in zijn hut; er staat eigenlijk: 'een verborgen plaats'. Je bent verborgen in God; bij Hem ben je volkomen veilig. Die verborgen plaats, die hut, en in wezen is dat ook hetzelfde als de tempel, dat zijn wij bij elkaar, ben je veilig bij elkaar, ontoegankelijk voor de boosdoeners; en dus een plaats waar je héél wordt, en waar de stukbrekers niet kunnen komen. Daar ben je veilig. Ten dage van het kwaad en in slechte tijden verbergt Hij je daar waar Hij woont; en dat is bij mensen, want Hij woont in mensen. Dáár ben je geborgen, en daarom hebben we elkaar zo nodig, en is het nodig dat je je toevlucht bij elkaar zoekt. De ene keer heb ik zo'n verborgen plek nodig, en dat heb ik nu, en een andere keer kan ik zo'n veilige plek bieden, zo'n verborgen plaats voor misschien één van jullie. En zo gaat dat over en weer; het is niet één persoon die dat doet, of een paar die de functie of het ambt of de opdracht hebben om voor de gemeente te zorgen. Je doet het met elkaar. Je hebt zélf de opdracht, allemaal met elkaar. De één doet dit en de ander doet dát. Maar met elkaar zorg je voor elkaar.

Vers 6. En nu heft mijn hoofd zich op boven mijn vijanden rondom mij; daarom wil ik in zijn tent offeren offers met geschal, ik wil zingen, ja psalmzingen de Heer.
En dan zit je in die tent, en dan kijk je om je heen, en je bent in die bescherming bij elkaar. Je ziet de vijanden om je heen, en wat doe je dan? Je heft je hoofd op! En dat zegt iets over jouw gedachtenwereld, en over je hoop, en over je verwachting. Dat je niet je koppie laat hangen, maar dat je je hoofd opheft. Want je bent veilig, alle dagen van je leven. En of je nou in de stemming bent om te schallen.. , nou, ik weet het niet hoor, ik geloof niet dat ik zo zou zijn; maar wel dankzeggen, en de Heer bedanken dat ik veilig ben bij Hem en bij elkaar.

Vers 7 t/m 9 Hoor, Heer, hoe ik luide roep, wees mij genadig en antwoord mij. Van Uwentwege zegt mijn haft: Zoekt mijn aangezicht. lk zoek uw aangezicht Heer. Verberg uw aangezicht niet voor mij, wijs uw knecht niet af in toorn, Gij waart mijn hulp; verwerp mij niet en verlaat mij niet, o God van mijn heil.
lk weet niet of je het door hebt, maar hier verandert de toon van de psalm. De eerste zes verzen gingen over de hoop, over de verwachting en over z'n getuigenis en z'n belijdenis. Hij ziet die vijanden en boosdoeners wel, maar hij houdt z'n hoofd op. En hier ziet hij het even niet meer zitten, hij raakt de draad even helemaal kwijt. Vanuit de zekerheid van die bescherming in het licht en het heil van de Vader, komt er de twijfel. Heer, bent U er wel voor mij?" Dat is de vraag die hier naar voren komt. En ineens lijkt het voor David allemaal niet meer zo zeker. Is dit herkenbaar? Nou, voor mij wel. Niet sommige dingen die hij hier schrijft of zegt, zoals: 'verwerp mij niet', dat ken ik niet, want dat doet God niet; dat heb ik ook nooit geloofd, daar wil ik ook helemaal niet aan. Hij wijst mij niet af; die gedachte heb ik ook nooit gehad. God wijst mij niet af. Maar wel de twijfel: 'Heer, hoe kom ik hier door, het is té zwaar, het is té moeilijk, hoe red ik dit'. Ook in de situatie waar Sabine en ik nu zitten hebben we echt momenten, hoewel ons fundament hartstikke stevig is, maar dan hebben we echt momenten dat je samen zit op slechte dagen, en dat je denkt: 'Heer, hoe moet dit verder, wil ik dit wel, kan ik dit wel?' Ja, die momenten zijn er wel. En het gaat niet zozeer om de angst voor de tegenstander, zegt David hier, maar of dat God het wel met hem ziet zitten! Wilt U wel met me verder? 'Verwerp mij niet'. Waar haalt hij die gedachte vandaan? Als je die eerste zes verzen leest, dan past dat totaal niet bij elkaar. 'Verwerp mij niet'. Die gedachte is ook een boosdoener, ook een stukbreker. En: 'wijs mij niet af'. Hoeveel mensen hebben daar niet mee gezeten, met die gedachte van afwijzing. Afwijzing door God, maar ook door mensen. lk hoor er niet bij, ik ben anders. lk doe er niet toe. lk tel niet mee. Wat heb ik nog aan mijn leven. Kan ik er maar niet beter uitstappen want de ander heeft toch niks aan mij. lk sta helemaal alleen. Dat kan heel diep zitten. Maar dat was toch niet het Godsbeeld dat David had? Heel vreemd, in één keer komt dit naar voren. Ja, 'laat me niet alleen'. Iedereen kan me in de steek laten maar U toch niet? Hij had hier even een moment van twijfel en van zwakte, en dat mag best, dat is helemaal niet erg. Het gebeurt gewoon; dat het zó dicht op je huid komt dat je denkt: 'hoe moet het nu verder'.

Vers 10 Daar ziet David het weer scherp, daar is het moment van twijfel weer voorbij, want daar zegt hij:
Al hebben mijn vader en moeder mij verlaten, toch neemt de Heer mij aan.
En dan staat er iets moois: toch neemt de Heer mij aan.In de Naardense vertaling staat: 'de Ene verzamelt mij bij de Zijnen'. Eigenlijk wordt dat stukje in de meeste vertalingen vertaald met: 'bijeen brengen en verzamelen'. Dát is de Heer! Tegenover degene die verdeelt, tegenover de stukmakers staat onze Vader, de heelmaker en de bijeenbrenger en de verzamelaar, die alles weer bij elkaar brengt. lk vind dit zo mooi. lk heb het vast wel eens eerder verteld, maar ik blijf dit maar gewoon vertellen. Ik liep een keer bij een boekhandel, en op een tafel lagen een aantal boeken, en dan blader ik er eens wat in. lk kwam toen een bewerking van de psalmen tegen. lk bladerde naar psalm 23, dat is toch sowieso mijn favoriete psalm. lk kwam toen een hele vrije bewerking tegen van een tekst waar stond: De Heer leest mijn hart bij elkaar. En de grondbetekenis van het woord 'lezen' is 'verzamelen'. Zoals aren lezen. Eigenlijk is lezen niets anders dan woorden verzamelen tot een geheel, totdat het iets betekent! Dus het woord 'lezen' betekent: de Heer leest mijn hart bij elkaar, Hij verzamelt mij; Hij verzamelt mij bij de Zijnen, bij wie ik hoor'. En dat is niet alleen deze club, maar dat zijn ook de heiligen die allang gestorven zijn; dat zijn de mensen die ik niet ken en die ook bij God horen. Hij verzamelt mij. Maar niet alleen verzamelt Hij mij bij de mensen bij wie ik hoor, maar Hij verzamelt ook in mijzelf wat kapot gemaakt is; want er zijn in mijn leven nog steeds stukken die kapot zijn. Er zijn scherven; dingen die niet heel zijn, die gebroken zijn, en die weg zijn, gewoon verdwenen zijn. En wat doet de Heer? Hij verzamelt het weer; Hij brengt het weer bij elkaar. Al die scherven maakt Hij weer tot één geheel. Hij leest mijn hart bij elkaar. Hij maakt mijn hart weer één geheel. Dat mijn vertrouwen, mijn liefde, mijn geloof, en alles wat kapot gemaakt was, weer tot één groot geheel wordt. Maar dat geldt ook voor mijn ziel, die kan ook aangetast en kapot gemaakt zijn. Vanuit m'n jeugd heb ik niet mee gekregen wat liefde is. Gewoon een arm of schouders..., dat ken ik niet. Er is nooit tegen me gezegd: 'lk hou van jou'. Dat heb ik niet gekend. Gewoon door de Vader, en in de gemeente en door Sabine heb ik geleerd wat dat is; en het is nog niet helemaal geheeld, denk ik. lk denk dat ik daar m'n hele leven mee bezig ben. Maar dat geeft niet, en misschien gaat dat proces na m'n dood gewoon door; daar neemt God heel zorgvuldig en heel liefdevol, heel teder, gewoon de tijd voor. Dat je weer herstelt van alle beschadigingen die je hebt opgelopen; van alle scherven die er in je leven zijn. En het wordt allemaal weer heel. Die belofte heeft God ons gegeven door Zijn Geest; dat je weer volkomen één en heel wordt. Hij brengt weer bij elkaar wat bij elkaar hoort in jezelf. Tussen God en jou, want dat kan ook uit elkaar liggen. Tussen mensen, hoe wordt dat weer heel? Ja, dat de Vader zo liefdevol met ons omgaat.

Vers 11 t/m 14 Onderwijs mij, Heer, uw weg en leid mij op een effen pad om mijn belagers wil; geef mij niet prijs aan de lust van mijn tegenstanders, want valse getuigen staan tegen mij op, en hij die geweld blaast. (proef je dat geweld? Hij die geweld blaast!) O, als ik niet had geloofd des Heren goedheid te zullen zien in het land der levenden! Wacht op de Heer, wees sterk, uw hart zij onversaagd; ja wacht op de Heer.
Onderwijs mij; er staat eigenlijk: 'beregen mij, besproei mij'. Die milde regen van de Vader door de Geest. En dat Woord en Zijn liefde besproeit ons, beregent ons. Die milde regen van God maakt ons vruchtbaar, die zorgt dat er prachtige dingen in ons leven opkomen. Het is niet zo dat je hoeft te wachten op die milde regen, maar je wórdt op een gegeven moment die milde regen. Het is niet alleen maar dat je naar boven zit te kijken: 'Heer, kom maar op met Uw regen, ik wil gewoon volgroeid worden.. Maar op een gegeven moment als dat bezig is, kun je ook weer geven. Dus de regen en het water dat je ontvangen hebt, kun je ook weer doorgeven. Zo kun je weer anderen beregenen. Zo kun je dan ook zelf een fontein van Levend Water zijn voor een ander, zoals Jezus dat zei. En dat is geweldig! Beregen mij op dié weg! Op die manier zet je je belagers en de stukmakers te kijk, en ben je zelfs bestand tegen valse getuigen die geweld blazen. Wat had ik moeten beginnen als ik niet had kunnen vertrouwen op Gods goedheid in het land der levenden. Dát is het beloofde land, het land waar God woont, waar Jezus woont, waar engelen wonen, waar wij wonen; en iedereen die opnieuw geboren is. Maar denk er om, het is geen plaats, het is niet iets wat je kunt aanwijzen. Maar het beloofde land is de bijeen gebrachte verzamelde kudde en de verzamelde mensheid. Dát is de hemel, en dát is het beloofde land. Wacht op de Heer; eigenlijk staat er: 'hoop op de Heer, blijf hopen'. Blijf hopen, blijf verwachten. Dat is niet: 'stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw, en het komt allemaal wel... '. Maar dat je in vertrouwen kunt uitzien naar Zijn komst in ons. Dat is Zijn komst, onze Heer, de bijeenbrenger. Amen

Gerard du Breuill d.d. 13-09-2015

Alle preken